A.R. Penck – How it works

Mini-tentoonstelling in quarantainetijd

Kunstenaar A.R. Penck werd geboren als Ralf Winkler. Penck was zijn eerste pseudoniem, aangenomen in 1968 toen hij zijn eerste tentoonstelling kreeg, in Keulen, bij de galerie waar Michael Werner werkte die de kunstenaar zijn leven lang zou blijven volgen. Die had hem uitgenodigd. Omdat Winkler uit Dresden kwam – toen Oost-Duitsland – en het voor Oost-Duitse kunstenaars zonder toestemming van de autoriteiten niet was toegestaan in het westen te exposeren, moest Winkler een pseudoniem aannemen. Hij koos voor A.R. Penck, waarbij in zijn achterhoofd meespeelde dat in de negentiende eeuw Albrecht Penck een geoloog was die uit aardlagen in de buurt van Dresden de hele geschiedenis van het Europese continent kon afleiden, met de ijstijden en wat daarvoor kwam. Zoiets leek Penck wel wat. De werkelijkheid, en dan vooral de hem direct omringende werkelijkheid, de Oost-Duitse werkelijkheid in kaart brengen. Hij bedoelde dat niet kritisch, of politiek. Hij was kunstenaar, en wilde de werkelijkheid als kunstenaar benaderen.

Later koos hij andere pseudoniemen, deels om de Oost-Duitse autoriteiten om de tuin te leiden (want die voelden nattigheid), maar deels ook omdat het verlies van persoonlijkheid dat komt kijken bij het aanmeten van een andere identiteit Penck wel beviel. Hij koos in 1974 voor Mike Hammer, deels omdat hij sculpturen was gaan maken, en daarbij voortdurend de grenzen tussen illusie en werkelijkheid opzocht en oprekte (net als de goedkope stripromanfiguur uit de boekjes van Mickey Spillane die hij van Michael Werner kreeg), deels ook omdat de naam erg in de buurt kwam van Michael Werner’s naam. Daarna koos hij wisselend voor andere pseudoniemen. T.M. was er een van, een afkorting van Tancred Mitchell, maar ook soms voor Theodor Marx. De tongue-in-cheek verklaring van Penck zelf is dat hij erg graag een eigentijdse kunstenaar wilde zijn op momenten dat hij met T.M. signeerde. Daarnaast had de letter T voor hem een symbolische maar ook een grafische kwaliteit die hem interesseerde.

De signatuur Y ontstond in 1977 als reactie op de deelname van vier Oost-Duitse schilders aan de Documenta in Kassel: S[itte], T[übke], H[eisig] en M[attVheuer]. Penck kon daarover zijn mond niet houden. Hij moest een standpunt innemen. Hij deed dat door zijn werk te signeren met Y., in de hoop en verwachting dat hij op die manier zijn onafhankelijkheid kon bewaren.

Analytisch Zelfportret (Rocker), 1991, olieverf op doek, 100 x 70 cm, Birkelsche Stiftung für Kunst und Kultur

 

Analystisches Selbstporträt 1991 – Penck schilderde, zeker na zijn vertrek uit Oost-Duitsland in 1980, steeds vaker zelfportretten. Het was een medicijn tegen het verlies van identiteit dat hij in het Oosten, maar op een andere manier ook in het Westen ondervond. Daarnaast was het een manier om zichzelf op de hak te nemen, met humor in de spiegel van de eigen persoonlijkheid te kijken, en om de eigen techniek van het schilderen wat uit te dagen. Dit portret toont Penck door de filter van de op dat moment door hem ontwikkelde stijl van werken, waarin het beeld uiteenvalt in korte, hijgerige, hoekige strepen, punten, cirkels en tekens.

Omverwerping, 1965, olieverf op doek, 96 x 200 cm

Omverwerping, 1965 – Penck werd in 1968 op slag beroemd met dit soort schilderijen. Umsturz (Omverwerping) laat twee groepen zien. De ene groep, links, is bezig een groot afgodsbeeld (het kapitalisme) op te richten voor een tribune waar mensen op zitten toe te kijken, rechts werken mensen samen om een vuist te maken. Ze agiteren, voeren beeltenissen mee en zijn het duidelijk niet mee eens met wat er links gebeurt. Later zei Penck dat hij gezien werd als een concept, dat aan het socialisme raakte. Hij was bijna een communistisch kunstenaar. Niets was minder waar. De schilderkunstige kracht van het schilderij toont dat aan.

Traudel, 1976, dispersieverf op doek, 280 x 280 cm

Traudel, 1976 – Penck schilderde dit doek in 1976, op het moment dat hij door het veelvuldige gebruik van allerlei pseudoniemen (om uit handen van de Ootsduitse autoriteiten te blijven) ook zijn eigen identiteit een beetje verloor en navenant in allerlei verschillende stijlen ging werken. Traudel geeft eigenlijk de absentie van de kunstenaar als persoonlijkheid aan. Penck beviel dat wel. Maar er gebeurt meer. Het doek meet bijna drie bij drie meter en is overweldigend in zijn aanwezigheid. Daarnaast is het ook zeer krachtig in zijn beeldtaal. Dat is eigenlijk alleen te ervaren bij bezoek aan de tentoonstelling maar ook als klein plaatje laat het schilderij een enorme energie zien.

Overgang, 1980, dispersieverf op doek, 230 x 285 cm, Birkelsche Stiftung für Kunst und Kultur

Overgang, 1980 – Toen Penck in 1980 van de Oost-Duitse autoriteiten uitdrukkelijk toestemming had gekregen het land te verlaten kwam hij in Keulen terecht. De eerste ochtend kreeg hij de beschikking over doek en een spieraam en zwarte verf en schilderde Übergang (Overgang). Het schilderij toont het moment van transitie, van het ene land (de ene toestand) in het andere land (de andere toestand). Rechts is een mannetje te zien dat bepakt en bezakt met hamer en sikkel gewapend het beeld instapt. Aan hem vooraf gaan twee figuurtjes: een mannetje met een buitenformaat arm en hand, die bedreigd wordt door een adelaar, en een mannetje met een pijl en een doek. Daaronder westerlingen die schuin omhoog kijken en geheel links een berg (=kapitalisme, in de taal van Penck) die op omvallen staat.

Deze mini-tentoonstelling is geschreven door Hans Janssen, conservator moderne kunst.