Het museum in de oorlogsjaren

Corona heeft in ons land voor de grootste crisis gezorgd sinds de Tweede Wereldoorlog. Dit raakt iedereen, niet alleen nu, maar ook de komende jaren. Al wekenlang voelen we ons in onze vrijheid beknot en voelen we een zekere dreiging, maar die is wel van een heel andere orde dan 75 jaar geleden. Want ja, wij kunnen nog naar buiten, er is voldoende eten en gebouwen raken niet beschadigd. Maar toch… de wereld ziet er anders uit. Want een gebouw als dat van ons mag dan nu geen schade oplopen, het museum als instituut verkeert natuurlijk wel in zwaar weer. Niemand mag onze kunst komen bewonderen en het is nog onzeker wanneer de deuren weer open kunnen. En een bezoek zal er straks heel anders uitzien dan voorheen.

Nederland zou dit jaar op grootse wijze 75 jaar vrijheid vieren. Bondskanselier Angela Merkel zou in het Kunstmuseum de Vrijheidslezing verzorgen. En hoewel dit allemaal niet door kan gaan, moeten we ook nu herdenken, koesteren en vieren. Of misschien wel: juist nu! Daarom een minitentoonstelling over ons museum in de oorlogsjaren.

Het net geopende museum, 1935. Foto: Julius Oppenheim

Opening in 1935
Het ‘Museum voor Moderne Kunst’ is opgericht in 1866 en nam in 1935 - onder de naam ‘Haags Gemeentemuseum’ - zijn intrek in het door Hendrik Petrus Berlage zo prachtig ontworpen gebouw aan de Haagse Stadhouderslaan. Het museum organiseert in die beginjaren niet alleen veel tentoonstellingen, maar ook activiteiten als muziekuitvoeringen, lezingen en bijeenkomsten. Bovendien heeft het museum educatie al hoog in het vaandel staan. Zo introduceert het museum in 1938 een museumkaart voor leerlingen van middelbare scholen en hoger onderwijs. Veel jongeren weten het museum te vinden.

Medewerkers brengen muziekinstrumenten in veiligheid, 1939. Foto: H.A.W. Douwes

Kunst veiligstellen
Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog is het veiligstellen van de kunst de belangrijkste prioriteit van het museum; zowel de eigen collectie als de kunstwerken van bruikleengevers. De regering bouwt rijkskunstbunkers, waarin het museum ruimte huurt. Maar ook de hoge, droge kelders worden benut voor de opslag van kunst. In het najaar van 1939 wordt het gebouw met 5.500 zandzakken en scherfvrije wanden beschermd tegen de mogelijke gevolgen van luchtaanvallen. En begin 1940 worden er nog enkele beschermingswanden aangebracht en een ijzeren trap van de begane grond naar de kelder. Medewerkers worden voorbereid op een eventuele ontruiming door regelmatig te oefenen volgens een strak draaiboek. Als de Duitsers op 10 mei ons land binnenvallen, wordt meteen begonnen met het in veiligheid brengen van de collecties. Museummedewerkers werken twee dagen lang dag en nacht om alle stukken in de kelders onder te brengen, geholpen door padvinders en vrijwilligers. Daarna komt het voltallige personeel bijeen in de hal. Na een indrukwekkende speech van de directeur zingen alle aanwezigen het Wilhelmus. Ook met bezittingen van particulieren wordt zorgvuldig om gegaan. Om te voorkomen dat eigendommen van Joodse particulieren in beslag worden genomen, worden die ‘gecamoufleerd’: er wordt voor gezorgd dat de oorspronkelijke eigenaren niet meer traceerbaar zijn.

Affiche tentoonstelling Jan Sluijters in 1941-1942

31 exposities in oorlogstijd
Nadat alle collecties veilig zijn gesteld, wordt het museum in eerste instantie gesloten. Al snel wordt echter duidelijk dat een leeg museum het gevaar loopt van inbeslagname. Om die reden gaan de deuren in juli 1940 toch weer open, maar slechts een deel van de verzamelingen wordt getoond. Gedurende de bezetting worden er 31 tentoonstellingen georganiseerd; tot oktober 1942 in het museumgebouw zelf en daarna op andere locaties, zoals Pulchri Studio en Panorama Mesdag. Eén tentoonstelling is op last van het nationaalsocialistische departement van Volksvoorlichting en Kunsten (DVK) in het museum ingericht. Hoewel de directie en ook de burgemeester dit proberen te voorkomen, slagen zij niet in hun pogingen. De tentoonstelling, georganiseerd door de Volksche Werkgemeenschap, wordt onder de naam Eeuwig levende teekens op 15 oktober 1941 geopend. 

Tankgracht

Oktober 1942: sloop dreigt
Op 4 oktober 1942 komt het bericht dat het museumgebouw gesloopt moet worden, omdat het binnen het gebied ligt dat als Hauptkampflinie is aangewezen van de Stützpunktgruppe Scheveningen, een onderdeel van de Atlantikwall. Deze Hauptkampflinie bestond uit een ruim zes kilometer lange en tot driehonderd meter brede strook vanaf de Scheveningseweg tot voorbij Kijkduin. Daarbinnen moest alle bebouwing en begroeiing verdwijnen voor het creëren van een vrij schootsveld en de aanleg van een zigzag lopende tankgracht. Gelukkig kan worden voorkomen dat het museum in deze strook terechtkomt en blijft het gebouw behouden. De Wehrmacht trekt de tankgracht door tot net voorbij het museum, en begint vandaar de tankmuur naar het deel van de Stadhouderslaan dat nu Eisenhowerlaan heet. Op deze manier valt het museum net buiten de sloopgrens.

Volledige ontruiming
Kort nadat de sloop is afgewend, doet zich een volgend probleem voor: op 28 oktober wordt medegedeeld dat het museum binnen veertien dagen volledig ontruimd moet zijn. Dit kan niet worden afgewend, maar het museum krijgt wel wat langer de tijd. Het duurt acht weken om alles in te pakken en dagelijks rijden zeven of acht verhuiswagens naar verschillende opslagplaatsen, waaronder bomvrije kunstbunkers, een bergplaats in de Sint Pietersberg bij Maastricht, een schuilkelder op het terrein van het Kröller-Müller Museum, Paleis Noordeinde en kasteel Peletier bij Woerden. Op 8 januari 1943 wordt het museum gesloten en krijgen de directeur en conservatoren enkele kamers in het paleis aan het Lange Voorhout tot hun beschikking. Zo kunnen ze toch verder werken, onder andere aan het tentoonstellingsprogramma.

Opslagplaats van huisraad
Het museum krijgt een geheel andere bestemming die, zoals de foto’s direct duidelijk maken, de eens zo prachtige, met daglicht overgoten zalen een troosteloze aanblik geeft. De Sammelverwaltung für feindliche Hausgeräte gebruikt het gebouw als een opslagplaats van huisraad dat door de Duitsers is geroofd in het geëvacueerde gebied. Kachels, vloerbedekking, lampenkappen, bedden, ameublementen: het ligt ordeloos neergesmeten. Later is alles gesorteerd en bruikbare spullen zijn naar Duitsland vervoerd. Er ontstaat grote schade aan de vloerbedekking en wandbekleding.

Het souterrain is van juni 1943 tot augustus 1945 gedeeltelijk verhuurd aan het Rijksbureau voor Voedselvoorziening in Oorlogstijd voor de opslag van voedselvoorraden voor de bewoners van de vesting Scheveningen.

Ontploffing met grote gevolgen
Op 8 december 1944 ontploft op de Stadhouderslaan, vrijwel recht tegenover het museum, een V2-raket. Het projectiel is afgevuurd vanaf een lanceerinstallatie voor de hoofdingang van het museum, maar explodeert meteen na de lancering. Op die plek ontstaat een grote krater, de omringende bomen lijden er zwaar onder en acht panden, waaronder het museum, zijn ernstig beschadigd. De glazen dakkappen van het museum zijn vrijwel geheel vernield, de meeste deuren zijn ontzet, bijna alle ruiten zijn gesneuveld en ook in het gebouw zijn veel beschadigingen ontstaan. Weer en wind hebben maandenlang vrij spel, waardoor de muren door vocht worden aangetast en de verf van het houtwerk bladdert.

Voorlopig herstel dak, oktober 1945

Snel herstel
In eerste instantie is het idee dat het herstel zo’n vijf jaar in beslag zal nemen, maar in oktober 1946 wordt alweer een eerste tentoonstelling in het gebouw georganiseerd. Dat komt mede omdat het gemeentebestuur prioriteit geeft aan een snel herstel, omdat de aula van het museum dan de enige zaal in Den Haag is die zich leent voor grote bijeenkomsten.

Op 4 en 5 mei staan we samen stil bij 75 jaar vrijheid. Terugkijkend op de oorlogsjaren zie je uiteraard de verschrikkingen van die tijd, maar je ziet daarnaast óók kracht, flexibiliteit, daadkracht en hoop. Dat laat zich vertalen naar de situatie waarin we ons nu met elkaar bevinden. Samen komen we hier doorheen en kan Kunstmuseum Den Haag u hopelijk snel weer ontvangen.

Affiche tentoonstelling in 1946