Opa’s galm

door Vincent Bijlo

Die galm! Moet je nou eens horen, die museaaaaaale galm!

Die galm hangt hier al sinds 29 mei 1935, de dag van de opening. Mijn oma was daarbij, het was haar eerste uitje. Acht weken eerder was ze bevallen van mijn moeder, op drie april.
Iedereen die hier was, op die negenentwintigste mei, was in de ban van de een jaar eerder overleden architect van dit gebouw. Burgemeester De Monchy zei dat het een eer was hem de opdracht te hebben kunnen verlenen, dat vond oma natuurlijk ook. Directeur Van Gelder zei dat dit gebouw net als de schepper ervan groots en eenvoudig, sober maar verheven en in alles door en door eerlijk is. Deze loftuitingen waren volgens oma volkomen terecht, ze waren immers gericht aan haar vader, H. P. Hein Berlage.
Toen ik voor het eerst met haar hier was, dat zal midden jaren zeventig geweest zijn, voelde ik die trots weer. Ik stond hier met haar, hand in hand, ze gaf warmte en ik voelde hoe ze om zich heen keek en de concentratie waarmee ze alles in zich opnam, alsof het de eerste keer was dat ze hier was.
De entree is al zo akoestisch mooi, je komt vanuit het alledaagse suffige buiten –meestal wat miezerig- door de pergola tussen de vijvers door en dan opent zich het gebouw in geluid en ruimte. Je moet niet de pech hebben dat je in een schoolklas terechtkomt, dan is het net of je op het station staat te midden van tientallen opgewonden kinderen die op weg zijn naar de Efteling. Als je hier komt op een rustige dag voel je meteen die bezonnen rust en die tot een levensleer verheven eerlijkheid van dit gebouw.
Je kan hier mooi van zaal naar zaal dwalen, je waadt door licht, lucht en ruimte. Je betreedt steeds weer nieuwe werelden van kunst. Ik doe dat graag met mijn vrouw Mariska, soms ook zonder audiotour. Zij kijkt voor mij terwijl we lopen door de binnenkant van het hoofd van opa, zo heet Berlage in de familie, opa.
De buitenkant van het gebouw vonden sommige critici toen het geopend werd erg tegenvallen, het had, schreven ze, veel weg van een fabriekscomplex. Men was gewend aan pompeus en monumentaal, dat beschouwde men als museale bouwstijl. Dat was dit lekker niet. Dat kwam door twee dingen. Opa en Van Gelder, die overigens een grote invloed op het ontstaan van dit gebouw heeft gehad, vonden het niet nodig, dat het monumentaal werd. En bovendien, ze hadden hier al eens iets monumentaals ontworpen, maar dat was verworpen. Dat was een cultureel centrum met een concertzaal met vijfentwintighonderd zitplaatsen. Toen dat niet doorging hebben ze iets bedacht dat van buiten kleiner lijkt dan het van binnen is. Dat voel je als je hier loopt.
Ik liep hier met oma, ze zei: "Vroeger had je hier rubberen vloeren, dat gekke rubber, dat piepte zo verschrikkelijk als je er overheen liep, het was van Vreedestein, jaja, van die autobanden. Er ligt nu parket, dat is beter."
Ze kende alle details. Vier miljoen bakstenen, speciaal gemaakt voor dit gebouw en later op de markt gebracht als Berlagestenen. Zo leefde haar vader voort in oma. Of het nou hier was of in de Beurs, ze werd altijd tien cm langer als ze een gebouw van haar vader binnenkwam. Ze vergat soms om aan mij te beschrijven wat ze zag, dat gaf niet, alleen lopen met haar hier was genoeg, net als nu, met Mariska.
Het ruiken van het stof, een zweempje zeelucht, het parfums van de bezoekers… Je kunt hier voelen hoe de temperatuur daalt, dat komt door de lichtval. Daardoor voel je als er een wolk voor de zon schuift. Dit gebouw ademt, het is organisch, het is geen monument, het is een instrument, het dient de kunst en is zelf kunst. Het moest in de oorlog bijna wijken voor de Duitse verdedigingslinie. Er viel een V2 hier vlakbij neer, de knal was tot bij oma in Voorburg te horen. Het staat er nog, dit museum dat zelf museum is, gebouwd door opa Hein, de man die zei: "Bouwen is dienen."