11 februari 2012 t/m 28 mei 2012

Alexander Calder

De grote ontdekking

Vorig jaar ontving het Gemeentemuseum Den Haag de prestigieuze Turing Toekenning voor het tentoonstellingsconcept Alexander Calder - De grote ontdekking, waardoor de realisatie van dit omvangrijke project mogelijk werd. Voor het eerst sinds 1969 is dit voorjaar een groot overzicht van Alexander Calder (1898-1976) in Nederland te zien.

Wereldberoemd werd hij met zijn open draadsculpturen, zijn verbluffende Cirque Calder (1926-1931) en mobiles die gekenmerkt worden door hun immaterialiteit en beweging. Het maakte hem tot een van de belangrijkste grondleggers van de moderne beeldhouwkunst. De tentoonstelling draait om het legendarische bezoek van Alexander Calder aan het atelier van Piet Mondriaan in Parijs in 1930. Dit bezoek markeert een keerpunt in Calders carrière; het opent zijn ogen voor de abstracte kunst.

Alexander Calder (1898–1976) groeit op in een creatief gezin als zoon van een beeldhouwer en een schilderes. Als kind al maakt hij van de meest uiteenlopende materialen dierfiguurtjes, sieraden en kleine beeldhouwwerken. Toch volgt hij eerst een opleiding tot werktuigbouwkundig ingenieur en gaat hij pas in 1923 alsnog naar de kunstacademie. Zijn grote passie voor beweging zet hij met behulp van zijn technische achtergrond voort in zijn kunst; alles wat hij maakt beweegt. Deze toevoeging van dynamiek in de tot dan toe statische beeldhouwkunst maakt hem een groot vernieuwer; nooit meer zal een beeldhouwer gezien worden als een kunstenaar die alleen met ruwe materialen en beitels werkt.

Tussen 1926 en 1933 woont Calder in Parijs, op dat moment het hart van de moderne kunst. Hij maakt dan lichte draadsculpturen die nauwelijks ruimte innemen. Bekend wordt hij ook door zijn complete circus gemaakt van alledaagse materialen als ijzerdraad, hout, leer, kurk en stukjes stof. Als een vroeg voorbeeld van  ‘performance’ kunst, treedt hij regelmatig op met dit circus, want alle figuren kan hij op de juiste manier laten bewegen: koorddansers zwieren, honden springen door een hoepeltje en de olifant loopt op zijn achterpoten.

In de tentoonstelling staat dat ene bezoek aan het atelier van Mondriaan centraal dat zo’n radicale verandering in Calders werk teweegbracht. Zoals Calder zelf later zei: ‘Het was mijn bezoek aan Mondriaans atelier dat me abstract maakte’. Hij bewonderde Mondriaans gebruik van de ruimte en vertaalde dit naar zijn eigen artistieke expressie gebaseerd op beweging en immaterialiteit. Het compleet nagebouwde atelier van Mondriaan aan de Rue du Départ, vormt daarom het middelpunt van de tentoonstelling. Zijn werk verandert rigoureus. Zijn sculpturen bestaan niet langer meer alleen uit ijzerdraad, maar ook uit rode, zwarte of witte bollen. Hij ontwikkelt eerst kleine, maar later steeds groter wordende mobiles, waarin hij telkens op zoek is naar balans en beweging.

In de tentoonstelling is een film te zien die begin jaren dertig in Nederland vertoond is. Filmmaker Hans Cürlis maakte in 1929 opnames van Alexander Calder die met niets meer dan een nijptang en zijn handen twee circusfiguren in ijzerdraad maakt. Calder wordt ook dan al door zijn materiaalkeuze en werkmethode neergezet als een vernieuwer in de beeldhouwkunst.

De tentoonstelling eindigt met een van Calders laatste werken; een ontwerp dat hij rond 1976 maakte voor de beeldentuin van het Kröller-Müller Museum dat tijdens de voorbereidingen van de tentoonstelling ontdekt werd. Helaas is het werk, een combinatie van een stabile en een mobile, nooit uitgevoerd door het vroegtijdig overlijden van Calder in 1976.

Bij de tentoonstelling verschijnt de rijk geïllustreerde catalogus (Ludion, € 27,90) met bijdragen van Wietse Coppes, Doede Hardeman, Hans Janssen en Caroline Roodenburg.

De tentoonstelling wordt mede mogelijk gemaakt door de Turing Foundation. Bovendien dankt het Gemeentemuseum de Calder Foundation, New York voor hun medewerking.