Zaal 48



48.1

Isaac Newton ontdekte in 1666 het kleurenspectrum. Hij merkte dat een witte lichtstraal, door een glazen prisma gezien, uiteenviel in een bundel aan kleuren: de zogenaamde kleurenschifting. Newton verdeelde de regenboog die hij zag in zeven kleuren: rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo en violet. 

Waarom zeven kleuren in de regenboog? Isaac Newton had ook voor meer of minder (tussen)kleurbenamingen kunnen kiezen. In zijn tijd was zeven echter een ‘degelijk’ christelijk getal; denk aan het scheppingsverhaal en de zeven dagen van de week. 

De Duits-Amerikaanse kunstschilder en educator Josef Albers (1888-1976) voerde kleurexperimenten uit, die voor de vormgeving van deze tentoonstelling een bron van inspiratie vormden. 


48.2
De christelijke kerk had lang grote invloed op de betekenis van kleuren in de maatschappij. Wie streng in de leer was, beschouwde kleur als gevaarlijk stuntwerk van de duivel, aardse verleiding die vooral vermeden moest worden. 

Tijdens de middeleeuwen golden zwart, wit en rood als de basiskleuren. De Bijbel koppelt wit aan goed en zwart aan duisternis en zonde. Rood verwees ook toen al naar gevaar: duivel en hel werden beide met rood geassocieerd. Blauw was aanvankelijk geen kleur van belang, en geel en groen betekenden niet veel goeds. 

Het is niet voor niets dat verschillende kloosterorden kozen voor kleurloze of sober gekleurde kleding in eenvoudig wit, grijs, bruin of zwart.


48.3
De oudste pigmenten voor verfstoffen komen uit planten, mineralen en dieren. Deze verfstoffen waren kostbaar, dus slechts betaalbaar voor wie rijk was. Alleen aan de vorstenhoven wemelde het van kleur. Bont geverfde kleding was een statussymbool.  

Bruin was lange tijd zelden een feestelijke kleur in de mode. Wie arm was, droeg ongeverfde wol en linnen in de natuurlijke tinten van diepbruin tot beige. Het ‘grauw’, zo werd het gewone volk daarom genoemd in de middeleeuwen en daarna. Volgens laat middeleeuwse kledingvoorschriften was ‘russet’ (roestbruin) bestemd voor mensen met ‘eenvoudige beroepen’, zoals landarbeiders en herders.

Pas later, in de twintigste eeuw kwam daar verandering in. Coco Chanel maakte beige, bruin, crème en zwart populair in de jaren twintig. 


48.4
Zwart hoort al eeuwenlang bij rouw, maar ook bij vreugdevolle gebeurtenissen. Want zwart is al sinds de late middeleeuwen een modekleur bij uitstek. 
Na de bonte kleuren van de middeleeuwen ontstond een ‘ontkleuring’ in de mode die mede gevoed werd door het opkomend calvinisme. Zwart werd ‘netjes en gepast’; altijd goed. 

De opkomst van zwart als modekleur had mede te maken met nieuwe verfmethodes rond 1360, waardoor zwart beter van kwaliteit werd. 

Zwart is later door Coco Chanel óók omgetoverd tot een begerenswaardige en feestelijke tint: in de little black dress werd gefeest en gedanst. Zwart is ook verbonden met avant-garde-mode, de kunstwereld, (Japanse) minimalistische mode en diverse jeugdculturen uit de twintigste eeuw.