Kunstmuseum Den Haag heeft een schatkamer van meer dan 160.000 kunstwerken. Hier werken we aan de online ontsluiting van de hoogtepunten uit deze collectie.
De overstap naar onderglazuurbeschildering was niet alleen een technisch-artistieke maar ook een scheikundige uitdaging. Bij Royal Copenhagen was het de scheikundig ingenieur Adolphe Clement (1860-1933) die de kleuren, pastas en glazuren ontwikkelde die bestand waren tegen de hoge oventemperaturen. Clement was ook verantwoordelijk voor de eerste proeven met kristalglazuren, waar men, aansluitend bij de Franse keramiek in deze periode, al snel de autonoom artistieke kwaliteit van inzag.
Het was Clements opvolger Valdemar Engelhardt (1860-1915) die het werken met kristalglazuren pas echt onder controle kreeg. Los van de complexe samenstelling vereisen deze glazuren namelijk een specifiek stook- en afkoelproces, waarbij het uiteindelijke kristalachtige resultaat pas ontstaat tijdens het stollen van glazuur (rond de 1.100 oC). Het stookproces, de maximale stooktemperatuur en de temperatuur waarop de kristallen ‘groeien’ zijn verschillend voor elke glazuursamenstelling. Het ontwikkelen van een glazuurrecept en een stookschema dat een fraai resultaat geeft, vereist niet alleen veel theoretische kennis maar ook een groot aantal proeven.
Met name op de Wereldtentoonstelling van 1900 in Parijs oogste Engelhardt veel succes met zijn kristalglazuren. Het moeizame productieproces en de hoge uitvalpercentages maakten deze stukken echter zeer kostbaar. Mogelijk is dat de reden is dat dit stuk tot en met 1931 in handen van de fabriek bleef. Of de vaas werd als dermate geslaagd beschouwd dat zij ter voorbeeld en inspiratie aan de ‘bedrijfscollectie’ werd toegevoegd.
Zowel de vorm van deze vaas als het effect van het glazuur lijkt in dit geval eerder te zijn geïnspireerd door de Chinese keramische traditie dan door de Japanse kunst. Om het stuk meer eigentijds te maken werd de vaas later door Knud Andersen (1892-1966) van een bronzen montuur voorzien.